De dodo is het symbool geworden van het uitsterven van dieren door toedoen van de mens. Het was een loopvogel die leefde op Mauritius, een eiland ten oosten van Madagaskar in de Indische Oceaan. Eind zeventiende eeuw was hij al uitgestorven door toedoen van Nederlandse scheepvaarders van de VOC die het eiland gebruikten als een bevoorradingsstation onderweg naar verre oorden.

De dodo stierf onder andere uit omdat zij de dieren opaten. Dat de dodo eigenlijk niet zo lekker was, blijkt uit de bijnaam walgvogel die zij hem gaven. Toen hij al aan het uitsterven was, werd hij rond 1630 geschilderd door de Nederlandse schilder Roelant Savery. Dit eerste schilderij van een dodo is nu te zien in het Mauritshuis in de tentoonstelling Roelant Savery’s Wondere Wereld

Omdat de dodo ongeveer 50 jaar na het ontstaan van het schilderij is uitgestorven, is Savory’s weergave eeuwenlang heel bepalend geweest voor ons beeld van de dodo. Vele kunstenaars na hem hebben zich laten inspireren door dit schilderij. Naar nu blijkt, heeft hij daarmee de wetenschap op een verkeerd been gezet. Savory gebruikte als model waarschijnlijk een opgezette dodo uit de collectie van de Habsburgse keizer Rudolf II in Praag. Dit opgezette exemplaar is misschien volgestopt met iets te veel vulmateriaal. Daardoor was hij waarschijnlijk dikker dan de vogel in werkelijkheid was. Zijn werkelijke postuur leiden wetenschappers dan weer af van gevonden dodo-botten. 

Er zijn maar weinig resten van de dodo overgebleven. Wereldwijd zijn er maar twee volledige dodo-skeletten bekend waarvan er een op Mauritius te vinden is in het Natural History Museum. In Nederland hebben we een samengesteld skelet dat bestaat uit botten van twee individuen, aangevuld met gipsafgietsels. Het komt uit de collectie van het Mineralogisch-Geologisch Museum van de TU Delft, en is in 2014 overgedragen aan Naturalis. Dat is vrij uniek, want het Natural History Museum in Londen, dat het schilderij van Savory heeft uitgeleend aan het Mauritshuis, heeft alleen maar een poot.  

Amito Haarhuis, Directeur Rijksmuseum Boerhaave

Deze column verscheen dinsdag 20 februari 2024 in De Telegraaf

Zoek op